(Gepubliceerd in Het Financieele Dagblad van 7 januari 2004).
‘Wil je effect bereiken of wil je schone handen houden?’ De discussie tussen Milieudefensie en de Triodos Bank laat zien dat het vuilehandenvraagstuk dat de kern uitmaakt van duurzaam ondernemen niet alleen speelt bij bedrijven, maar ook een vraagstuk vormt voor duurzame beleggingsinstellingen bij hun beleggingsbeleid en zich herhaalt bij de maatschappelijke organisaties die bedrijven kritisch volgen.
Wat is er aan de hand? De Triodos Bank heeft besloten tot een koerswijziging in haar beleggingsbeleid. Tot nog toe had de ethische beleggingsinstelling Triodos ervoor gekozen om niet te beleggen in bedrijven die belastend zijn voor het milieu. Op die gronden werd niet belegd in bijvoorbeeld de auto-industrie of de olie- en gaswinning. De beleidswijziging van Triodos houdt in dat ten dele voor de ‘best in class-benadering’ gekozen wordt, dat wil zeggen dat de vanuit een duurzaamheidperspectief de best presterende bedrijven uit vervuilende sectoren vanaf heden ook in het beleggingsuniversum van Triodos opgenomen kunnen worden. Milieudefensie is hierover oprecht verbolgen. Vera Dalm en Paul de Clerck tonen zich (in Het Financieele Dagblad van 2 december) ronduit teleurgesteld in het nieuwe beleid van Triodos. Deze ‘best in class’ benadering maakt in hun visie beleggen in niet-duurzame bedrijven salonfähig. Bedrijven die per definitie vervuilen en bijdragen aan de uitputting van eindige grondstoffen krijgen zo het aureool van duurzaamheid.
Het is de vraag met welk ondernemingsgedrag de samenleving het beste uit is. Een kleine verandering bij een grote multinational, die in een niet-duurzame sector opereert, levert vanuit het duurzaamheidsperspectief gezien veelal meer op dan de relatief makkelijke beslissing van een ‘schonehandenbedrijf’ dat lastige producten weet te vermijden. De ‘schonehandenstrategie’ roept echter ook een meer principieel punt op. Wanneer bedrijven problematische situaties ontlopen, bijvoorbeeld door weg te blijven uit landen waar mensenrechten geschonden worden, worden mogelijkheden niet benut om bijvoorbeeld meer lokale welvaart in deze landen te creëren. Een belangrijke vraag voor ondernemingen die duurzaamheid serieus nemen is óf je invloed wilt uitoefenen en daarmee het risico nemen dat je naam in verband gebracht wordt met incidenten dan wel dat je kiest voor de veilige weg waarmee je kansen om een positieve bijdrage te leveren laat schieten.
Deze discussie herhaalt zich bij de duurzame beleggingsfondsen. Wil je met je beleggingsbeleid invloed uitoefenen en bedrijven stimuleren zich in te spannen om te streven naar duurzaamheid of wil je schone handen houden door risicovolle sectoren op voorhand uit te sluiten. In het eerste geval loop je het risico dat je in bedrijven belegt waar toch iets misgaat. Dat is lastig uit te leggen aan je beleggers. De impact van zo’n beleggingsfonds is echter veel groter dan die van een ‘schonehandenfonds’. Een voordeel van een keuze om invloed uit te oefenen middels het beleggingsbeleid is bovendien dat daarmee de bedrijven geselecteerd worden die oog hebben voor de maatschappelijke ontwikkelingen, meer vertrouwen genieten van hun stakeholders en daarmee de bedrijven die ook beter in staat zijn op de ontwikkelingen te reageren. Kortom: de meer innovatieve bedrijven. Onderzoek rechtvaardigt de verwachting dat deze bedrijven op de lange termijn ook beter zullen presteren.
Uit de discussie die Milieudefensie heeft aangezwengeld wordt duidelijk dat het vuilehanden-vraagstuk ook op het niveau van de niet-gouvernementele organisatie (ngo) speelt. Wat wil je als maatschappelijke organisatie bereiken? Op welke wijze verwacht je de meeste impact te hebben: door de discussie met invloedrijke ondernemingen aan te gaan of als niet-gouvernementele organisatie vanaf de zijlijn kritiek te uiten op alles wat er misgaat? Een ngo die de discussie zoekt accepteert een zekere verantwoordelijkheid en ontneemt zich ten dele mogelijkheden om bepaalde kritiek te uiten. Je kunt niet meer de informatie die je vertrouwelijk krijgt naar buiten brengen en op basis daarvan actie gaan voeren.
Voor duurzame beleggingsfondsen die kiezen voor de ‘best in class’ benadering geldt dat ze hun rol als aandeelhouder serieus moeten nemen en niet alleen met de voeten moeten stemmen. Invloed uitoefenen betekent je stem laten horen tijdens aandeelhoudersvergaderingen en betekent bovendien bedrijven actief aanspreken.
Duurzame beleggingsfondsen en ngo’s die kiezen voor de dialoog kampen allebei met het probleem ‘hoe leg ik het uit aan mijn achterban’. Dat geldt met name wanneer er iets misgaat met een bedrijf waarin belegd wordt of waar de dialoog mee aangegaan wordt. Van groot belang is dat naar de eigen achterban gerapporteerd wordt over de dialoog en dat beleggers en leden betrokken worden bij de keuzes die gemaakt worden. Net als bedrijven zouden beleggingsfondsen en ngo’s een maatschappelijk verslag uit kunnen brengen en daarin verantwoording afleggen voor het gevoerde beleid om zo de discussie in eigen gelederen te entameren.
Voor zowel ngo’s als duurzame beleggers geldt daarom net als voor bedrijven: wil je effect bereiken dan moet je soms vuile handen durven maken. Verantwoording nemen impliceert echter ook verantwoording afleggen.
Johan Wempe is hoogleraar ‘Bedrijfsethiek en Duurzaamheid’ bij de Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit en partner bij KPMG Sustainability en Floris Lambrechtsen is adviseur bij KPMG Sustainability.