Het was een grote happening aan Wall Street. Onder toeziend oog van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, ondertekenden vertegenwoordigers van grote institutionele beleggers de Principles for Responsible Investment (PRI).
PRI is een code waarmee institutionele beleggers wereldwijd onderschrijven dat milieu-, sociale, en corporate governance-factoren invloed hebben op het beleggingsresultaat en dat ‘het dus belangrijk is deze factoren te integreren in het beleggingsproces’, aldus het persbericht van ABP, PGGM en PME. De ruim dertig toonaangevende internationale pensioenfondsen en vermogensbeheerders hebben de code samen met Unep FI en Global Compact, twee afdelingen van de VN, opgesteld.
Floris Lambrechtsen van KPMG Sustainability was een van de zeventig experts die de afgelopen maanden hebben gewerkt aan de ontwikkeling van de code. Hij vindt het niet verrassend dat de richtlijnen zijn ontstaan onder de supervisie van de VN. ‘Kofi Annan ziet de VN als een platform waar het bedrijfsleven en de niet-gouvernementele organisaties samen kunnen werken aan het bereiken van de millenniumdoelen en duurzame ontwikkeling. Via verantwoord beleggen kunnen de pensioenfondsen, de vermogensbeheerders en de (her)verzekeraars daar een belangrijke bijdrage aan leveren en onderkennen dat het ook in hun eigen belang is om goed te kijken naar de lange termijn en naar niet-financiële criteria vanuit rendementsoverwegingen.’
Thijs Steger van het ABP legt uit dat het pensioenfonds de PRI-code heeft ondertekend, omdat ‘we dit een belangrijk onderwerp vinden. We dragen al een paar jaar uit dat duurzaamheid en corporate governance niet alleen vanuit een verantwoordelijkheidsbesef maar ook vanuit onze rendementsdoelstelling belangrijk zijn.’
Volgens Ellen Habermehl van PGGM biedt de code een kans om de criteria veel meer te integreren in het hele beleggingsbeleid. Daarnaast hebben de deelnemers ook afgesproken meer met elkaar samen te werken. Dat geeft meer massa op de markten en biedt ook meer houvast bij de manier waarop belegd wordt, omdat van elkaars ervaringen geleerd kan worden.
Habermehl: ‘We hebben op dit moment drie pijlers waarmee we willen bepalen wat de beste manier is om verantwoord te beleggen. De eerste is ”best of class”.’ Dan wordt uit een sector dat bedrijf gekozen dat het beste presteert op de drie criteria: goed bestuur, milieu en de sociale kant. De tweede is engagement, waarbij het pensioenfonds in gesprek gaat met de onderneming. De derde methode is gebaseerd op uitsluiting: bijvoorbeeld niet beleggen in bedrijven met dubieuze arbeidsomstandigheden of met een kans op milieuschade.
PGGM voert intern nu de discussie welke verantwoordebeleggingsstrategie het beste is en wil daar in de zomer een keuze voor maken.
Het wachten is op het ultieme bewijs dat verantwoord beleggen een hoger rendement oplevert dan beleggen waarbij geen rekening wordt gehouden met prestaties op het milieu-, goed bestuur en sociaal gebied. ‘Het ABP’, vertelt Steger, ‘doet daar uitgebreid onderzoek naar onder leiding van Rob Bauer. Hij onderhoudt nauwe banden met de wetenschappelijke wereld. Het algemene beeld dat uit het onderzoek naar voren komt is wisselend.’
Maar wanneer dat bewijs er komt, dan zal iedere institutionele belegger eraan moeten geloven. Volgens Lambrechtsen ligt dat moment dichterbij dan menig professioneel belegger denkt. ‘Kijk maar naar corporate governance. Vijf jaar geleden was nog maar een enkeling ervan overtuigd dat de kwaliteit en het gedrag van het bestuur van invloed zouden zijn op de waarde van de onderneming. Maar die mening is helemaal gekanteld. De PRI-expertgroep denkt dat het met de waardering van de prestaties op milieu- en sociaal terrein ook zo zal gaan.’
Maar dan moet de kwaliteit van de niet-financiële informatie verbeteren. Het duurzaamheidsverslag en de internetsite van bedrijven bieden nog niet de transparantie die nodig is om een goede beleggingskeuze te maken. Lambrechtsen: ‘Daarnaast zijn er nog drie obstakels voor de traditionele vermogensbeheerders om zich zeker te voelen bij verantwoord beleggen . Dat is de twijfel over de meetbaarheid en de weging van de niet-financiële informatie. Het gevoel zelf niet deskundig genoeg te zijn en ten slotte de verwarring over het verschil tussen zakelijk goed beleggen en ideëel beleggen.’
Als het overtuigende bewijs komt dat verantwoord beleggen een hoger rendement oplevert, dan zullen alle institutionele beleggers gedwongen zijn de PRI-code te volgen op grond van de wettelijke voorgeschreven fiduciaire verantwoordelijkheid.
Lambrechtsen: ‘Een pensioenfonds is op grond hiervan verplicht de beste belegging te doen voor zijn deelnemers. Een onderzoek van advocatenkantoor Freshfields heeft aangetoond dat de integratie van de sociale, milieu-, en governance-criteria niet strijdig is met de fiduciaire verantwoordelijkheid. Integendeel. Als het resultaat beter is, dan zijn de vermogensbeheerders die het niet doen juridisch te vervolgen omdat zij zich niet houden aan de eis van fiduciaire verantwoordelijkheid.’
MARLEEN JANSSEN GROESBEEK