De Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie wordt met ingang van 2020 verbreed. De regeling beperkt zich niet meer tot duurzame energieproductie maar gaat zich richten op CO2-reductie. Dat schijft minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat in een brief aan de Tweede Kamer, waarin hij de hoofdlijnen schetst van de vernieuwde regeling, die de Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE++) gaat heten.
De SDE++ is bedoeld om op een kosteneffectieve manier bij te dragen aan het bereiken van een emissiereductie van 49% in 2030. Net als de huidige SDE+ zal de SDE++ technieken stimuleren door de onrendabele top te vergoeden. Het verschil is dat technieken voortaan concurreren op basis van ‘vermeden CO2’ (en andere broeikasgassen) i.p.v. ‘opgewekte duurzame energie’. Bijvoorbeeld een windmolen die duurzame energie produceert, afgezet tegen energieproductie uit fossiele brandstof, waarbij wel CO2 vrijkomt.
Net als bij de huidige SDE+ moet de techniek marktrijp zijn en grootschalig ingezet kunnen worden. Om concurrentie op CO2-reductie te stimuleren, komen technieken die kosteneffectief CO2 reduceren als eerste in aanmerking voor een subsidie. Dalende subsidiebedragen of een periodieke herijking per techniek zorgen dat de ondersteuning tijdelijk is en alleen toekomstbestendige technieken stimuleert die naar verwachting binnen afzienbare tijd ook zonder subsidiegeld uitgerold kunnen worden.
In samenspraak met marktpartijen wordt de SDE++ nu verder uitgewerkt. Daarbij wordt gekeken welke technieken in aanmerking komen, welke subsidiebedragen per techniek gelden en of er productie- of budgetplafonds wenselijk zijn. Voor de subsidiebedragen per techniek wordt in 2019 een reguliere marktconsultatie gehouden, op basis van berekeningen die het PBL begin 2019 publiceert. Naar verwachting kan het definitieve voorstel voor de SDE++ in het najaar van 2019 naar de Tweede Kamer, zodat het op 1 januari 2020 in werking treedt.
Tegelijkertijd wordt de wet Opslag Duurzame Energie (ODE) aangepast. Dat is nodig omdat de SDE++ uit de ODE wordt gefinancierd. Bij het aanpassen van de ODE wordt gekeken naar de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Dit omdat er begrijpelijke zorgen zijn over de betaalbaarheid voor huishoudens en de concurrentiepositie van bedrijven.