Bron
VEB
Duurzaam beleggen groeit stormachtig. Tegelijkertijd ontbreekt het aan duidelijkheid hoe duurzaamheid gemeten wordt. Beleggers blijven in verwarring achter, maar de rating agencies, die duurzaamheid beoordelen, zien het probleem niet. De VEB en haar Europese tak, European Investors, maken zich er hard voor dat in beoordelingen van duurzaamheid van beursgenoteerde ondernemingen meer met één stem gesproken wordt.
Duurzaam beleggen groeit tegen de klippen op. Terwijl in het eerste kwartaal wereldwijd bijna 385 miljard dollar aan kapitaal uit beleggingsfondsen werd teruggehaald, stroomde juist meer dan 45 miljard dollar in ESG-fondsen, beleggingsfondsen dus die zich toeleggen op environmental (milieu), social (sociaal beleid) en governance (goed ondernemingsbestuur).
De populariteit van duurzaam beleggen maakt het voor ondernemingen extra aantrekkelijk om duidelijk te maken hoe duurzaam ze opereren. Maar hoe maak je dat de markt duidelijk?
Zeker is dat beleggers veel behoefte hebben aan duidelijkheid. Rekening houden met duurzaamheid vereist brede en andersoortige informatie dan bij de traditionele fundamentele analyse. De duurzame belegger kijkt fundamenteel anders naar bedrijven.
Waar de traditionele belegger zijn investering in een onderneming vooral baseert op de geleverde financiële prestatie zelf, zoals uitgedrukt in een balans of in een winstcijfer, daar zal de duurzame belegger veel meer geïnteresseerd zijn in de wijze waarop die prestaties tot stand kwamen.
Inzicht in die totstandkoming zegt veel over het verdienmodel, en de mate waarin dit toekomstbestendig is. Die vraag staat centraal bij duurzame beleggers. In het bijzonder kijkt de duurzame belegger ook waar eventuele risico’s zitten, in het licht van de veronderstelde transitie naar een circulair verdienmodel.
Hoe meer transitierisico’s zich in een onderneming of sector voordoen, hoe groter de opgave voor het management zal zijn om hier iets aan te veranderen en het verdienmodel tijdig te moderniseren, zodat de onderneming ook in de toekomst nog relevant blijft.
Het beoordelen van de geleverde duurzame prestaties (in ESG-scores) en identificatie van toekomstige transitierisico’s (ESG risk) is een arbeidsintensief proces. Zelfs grote institutionele partijen ontbreekt het aan kennis en mankracht om een dergelijke beoordeling te maken voor de duizenden ondernemingen waarin ze beleggen.
Het zou helpen als duurzaamheid in een of enkele scores te vatten zou zijn, bijvoorbeeld zoals dat gebeurt bij de kredietwaardigheid van bedrijven. Zo zijn er de drie grote kredietbeoordelaars – Moody’s, Fitch en Standard & poot’s – die zorgen voor de standaard als het erom gaat hoe goed ondernemingen in staat zijn hun schulden terug te betalen. Alle drie geven ze duizenden bedrijven een score. Ze gebruiken daarvoor een eigen systematiek, maar deze zijn enigszins in elkaar te vertalen. Zo is de lange termijn Baa3-rating van Moody’s, ongeveer vergelijkbaar met een BBB-rating van S&P. Bedrijven met dergelijke predicaten zijn nog net investment grade, wat wil zeggen dat het risico relatief beperkt is. Obligaties met een lagere kredietstatus worden junk bonds genoemd.
Over het onderzoek
- Dit is het derde onderzoek van de VEB naar duurzaam beleggen.
- Eerder onderzochten wij duurzame etf’s en de kosten van duurzaam beleggen.
- Deze artikelen zijn voor leden terug te vinden op de website van de VEB.
- Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van publiek beschikbare documentatie van en over duurzame rating agencies.
- Ook is een uitgebreide vragenlijst verstuurd naar een aantal aanbieders. ISS-Oekom, Reprisk, Vigeo-Eirisk en MSCI hebben hierop gereageerd
Beeld: VEB