De adviesbureaus Kalavasta en Berenschot hebben in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (IBO werkgroep Financiering van de Energietransitie) een essay gepubliceerd over de financiering van de energietransitie. Daarbij waren er twee belangrijke vragen. Hoe hoog zijn de investeringen die gedaan moeten worden in de energietransitie en welke investeringen zijn onrendabel? De onderzoekers hebben daar op eigen initiatief een derde vraag aan toegevoegd: welke business cases, indien rendabel gemaakt door de overheid, zijn niet financierbaar? Uit het onderzoek blijkt dat van de €355 mrd die nodig is om in 2050 klimaatneutraal te worden, de helft niet gefinancierd kan worden. Zelfs niet als de overheid bijspringt met subsidie.
Het essay gaat over een onderwerp waar nog weinig kwantitatief over bekend is. Het is een poging om de wereld van de geldverstrekkers te koppelen aan de wereld van de energietransitie beleidsmakers. Het is een verhaal dat nog verdieping en verdere uitwerking vraagt. Desondanks komen er, uit de eerste analyse ten behoeve van dit essay, duidelijke boodschappen naar boven.
Om het energiesysteem van vandaag de dag opnieuw te bouwen zou ongeveer € 330 miljard nodig zijn (zie Figuur 1). Dit zou je kunnen zien als het investeringsniveau waaraan onze maatschappij al gewend is. Je zou dit kunnen beschouwen als het niveau waarop “vervangingsinvesteringen” dienen te worden gedaan om het huidige systeem in stand te houden. Maar in de energietransitie is meer nodig aan investeringen. We hebben bijvoorbeeld extra zonnepanelen nodig en elektrische auto’s en een groter en zwaarder elektriciteitsnet. De investeringen die nodig zijn bovenop de “vervangingsinvesteringen” van het huidige energiesysteem noemen we meerinvesteringen.
De benodigde meerinvesteringen in de energietransitie bedragen in de periode tussen 2015 en 2050 ruim € 350 miljard (zie Figuur 1). Daarvan is ongeveer € 20 miljard uitgegeven tussen 2015 en 2020. En er dient nog € 100 miljard te worden geïnvesteerd tussen 2020 en 2030. Gemiddeld moet er ongeveer €10 miljard extra per jaar worden geïnvesteerd tot aan 2050 naast de 10 miljard “vervangingsinvesteringen” per jaar die we als “basis” meekrijgen vanuit het huidige systeem.
In het essay praten de onderzoekers hierna uitsluitend over de meerinvesteringen, datgene wat de maatschappij extra moet doen om de energietransitie te laten slagen. Deze meerinvesteringen leiden niet tot significant hogere nationale kosten indien we de klimaatneutrale (II3050) scenario’s2 voor 2050 vergelijken met een scenario waarin we het 2020 energiesysteem nemen, maar met de verwachte (energie)prijzen voor 2050. Dit komt omdat we investeren als maatschappij in producten die weliswaar hoge investeringen vereisen, maar over het algemeen leiden tot lage variabele kosten. Een gascentrale is een relatief lage investering (per eenheid elektriciteit) maar je dient er gas in te voeden om elektriciteit te maken en dat kost geld. Een zonnepaneel is een relatief hoge investering (per eenheid elektriciteit, maar als de zon eenmaal schijnt zijn er geen kosten meer verbonden aan de elektriciteit die wordt geproduceerd.
Nagenoeg alle meerinvesteringen in de energietransitie kennen een business case met een onrendabele top (zie Figuur 2). Dit betekent dat het in 2020 goedkoper is om te blijven investeren in de oude (referentie) technologieën met hoge emissies dan in nieuwere technologieën met lagere emissies. De onrendabele top van technologieën met lagere emissies wordt vaak lager indien deze technologieën meer worden toegepast. Dit leidt tot kostprijsdalingen zoals we nu ook zien bij zonnepanelen, windmolens en elektrische auto’s. Maar de onrendabele top kan ook door de overheid (tijdelijk) worden weggenomen door beleid of instrumentatie. Zo kunnen er subsidies worden gegeven op apparaten met lagere emissies en kan CO2-beprijzing worden gebruikt om emissies te belasten. Ook kan via normering het gebruik van apparaten met veel emissies worden teruggedrongen. Bij het wegnemen van de onrendabele top dient behalve met belastingen en subsidies ook rekening te worden gehouden met andere factoren zoals bijvoorbeeld rentabiliteitscriteria die een investerende partij hanteert.
Er zijn veel investeringen niet tot stand zullen kunnen komen, ook als de onrendabele top is weggenomen. Dit komt bijvoorbeeld omdat de kredietnemer die wil gaan investeren niet kredietwaardig is, er onzekerheid is bij de investeerder over de investering of dat er onvoldoende (lang) kapitaal beschikbaar is op de kapitaalmarkt. Wij schatten dat dit probleem, dat zich vooral na 2030 gaat voordoen, ongeveer 45-50% van de meerinvesteringen ofwel €155 – €175 miljard betreft (zie Figuur 3), nadat de onrendabele top is weggenomen.
Het financieringsprobleem is dusdanig groot dat er geen eenvoudige oplossingen voor zijn die snel geïmplementeerd kunnen worden. De onderzoekers stellen dan ook voor om te zorgen voor een kader om het vinden van oplossingen goed te borgen. Het kader dat zij voorstaan betreft:
- Het publiceren door de overheid in 2021 van een overzicht van meerinvesteringen in de periode 2020-2050.
- Een jaarlijkse update en analyse van een overzicht van meerinvesteringen als onderdeel van de jaarlijkse Klimaat en Energie Verkenningen van PBL.
- Gebruik deze publicaties en updates in een platform van betrokken actoren waarin o.a. de overheid en de financiële sector met elkaar overleggen op strategisch niveau.
- Geef het platform tevens de opdracht om op tactisch niveau met concrete oplossingen te komen voor de financieringsproblematiek en publiceer deze oplossingen.
- Faciliteer financiële instellingen met informatie over de CO2 impact van projecten en investeringen.
- Integreer de resultaten van de werkgroep Financiering Energietransitie met de voorstellen van de onderzoeksgroep Klimaatopgave Green Deal, zodat de instrumentatie om tot 55% emissiereductie te komen ook leidt tot instrumentatie m.b.t. de financiering van de investeringen die nodig zijn voor deze emissiereductie.