Het nieuwe Belgische label van Febelfin om de duurzaamheid van beleggingen te evalueren oogst kritiek, maar het is toch een grote stap vooruit om deugdelijke beleggingsproducten te onderscheiden van producten met een dun laagje groene vernis.
Met de lancering van het label ‘Quality Standard’ door Febelfin is er voor het eerst in ons land een algemeen kader om de duurzaamheid van beleggingen aan af te toetsen. Toch kreeg het initiatief kritiek. Bij monde van topman Van Craen distantieerde Triodos zich van het label wegens niet groen genoeg.
Die kritiek gaat echter voorbij aan het fundamentele probleem dat het duurzaamheidslabel wil oplossen: de vijftig tinten groen die banken op duurzame beleggingsproducten plakten, waardoor het begrip duurzaamheid een containerbegrip werd. Het nieuwe label geeft de consument nu meer duidelijkheid en is dus een enorme stap vooruit voor de transparantie over duurzame beleggingen.
Tot nog toe had elke bank een eigen kader waarmee ze haar producten beoordeelde. Dat leidde tot erg uiteenlopende en soms ook creatieve oplossingen, met slechts een laagje groene vernis. Het is als consument niet eenvoudig om zekere keuzes te maken en de ene tint groen te onderscheiden van de andere.
Om duurzaam te beleggen, loont het alleszins om verder te kijken dan de naam van het fonds. Als er in die naam bijvoorbeeld de term ESG, SRI, blue, green of water in staat, betekent dat niet per definitie dat de onderliggende beleggingen ook gekwalificeerd kunnen worden als echt duurzaam.
Ook de bedrijfsactiviteit is geen afdoend criterium. Stel dat u belegt in een waterzuiveringsbedrijf, een fabrikant van elektrische wagens of een producent van windmolens, bent u er dan zeker van dat dit een duurzaam bedrijf is? Wat als deze bedrijven hun personeel in een onveilige werkomgeving laten werken? Wat als de producent van die elektrische wagens geen aandacht heeft besteed aan de recyclage van de batterijen eens ze opgebruikt zijn? Wat als bij deze bedrijven de CEO en de voorzitter van de raad van bestuur één en dezelfde persoon is?
Dan maar omgekeerd redeneren, en alleen bedrijven vermijden die een discutabele bedrijfsactiviteit hebben, zoals bijvoorbeeld olie- of gaswinning? Ook dat is geen sluitende duurzame beleggingsaanpak. Je weet immers niet zeker of de overgebleven bedrijven wel duurzaam zijn.
Integrale aanpak
We moeten dan ook verder kijken. Duurzaam beleggen doe je in bedrijven die hoog scoren op de drie pijlers van duurzaam ondernemen: milieu (Environment), sociaal beleid (Social) en deugdelijk bestuur (Governance). Die zogenaamde ESG-criteria zijn wereldwijd aanvaard als de standaard. Een volgende mogelijke stap is dat je alleen bedrijven weerhoudt die binnen hun sector in de bovenste helft scoren voor deze drie factoren. Dat noemt men een best-in-class-aanpak.
Ook kan je aan de basis een aantal controversiële bedrijfsactiviteiten uitsluiten waarin je onder geen enkel beding wenst te beleggen. Dat kunnen onder meer producenten zijn van wapens, tabak, alcohol, kernenergie. Door zo’n integrale duurzame aanpak houdt je uiteindelijk ongeveer de helft van de bedrijven over. En dat is betekenisvol, want je beloont wie het goed doet volgens wat in die sector haalbaar is.
In dat licht is de ‘Quality Standard’ van Febelfin een enorme stap vooruit. Bovendien zijn er voor de komende jaren op regelmatige basis een analyse en verdere aanscherping van de maatregelen voorzien. Ik hoop dat de banksector verder gaat op de ingeslagen weg. En dat iedereen aan boord blijft om verbeteringen uit te werken.
Pieter De Ryck, senior fondsbeheerder bij Van Lanschot België
De column is eerder gepubliceerd in De Tijd