‘Duurzaam beleggen zal in het post Corona tijdperk alleen maar belangrijker worden’

Terwijl het Coronavirus ongekend huishoudt en de wereld tot stilstand heeft gebracht wordt al druk gediscussieerd over de inrichting van onze economieën als het virus eenmaal is bedwongen. De kernvraag daarbij is of we teruggaan naar de oude situatie of juist gebruik maken van het moment om echt voor duurzaamheid te gaan.

De enorme volatiliteit en onzekerheid op de financiële markten die gepaard gaat met de Coronacrisis, doet de vraag rijzen of duurzaam beleggen nog wel top of mind is bij beleggers. En of regeringen niet zo druk zijn met deze crisis dat hun duurzaamheidsbeleid naar de achtergrond verdwijnt.

Mark Lewis, Global Head of Sustainability Research bij BNP Paribas Asset Management, denkt dat dat niet zo’n vaart zal lopen. “Bij duurzaam beleggen gaat het uiteindelijk om het opbouwen van veerkracht in portefeuilles op de lange termijn. Deze crisis laat zien hoe belangrijk veerkracht is voor beleggers. De zo efficiënt lijkende wereldeconomie bleek kwetsbaar voor grote ontwrichtende schokken met alle gevolgen van dien voor economieën, gezondheidszorgstelsels en financiële markten”. 

Een les in nederigheid dus. “We moeten meer nadenken over veerkracht. Dat geldt voor beleidsmakers, voor CEO’s van grote bedrijven en voor ons beleggers. Juist een focus op duurzaam kan bijdragen aan deze veerkracht bij langetermijnbeleggingen. Daarom denk ik dat duurzaam beleggen in het post Corona tijdperk alleen maar belangrijker zal worden”.

Ook ten aanzien van reacties van overheden op deze crisis is hij optimistischer over de plaats van duurzaamheid op de beleidsagenda dan na de financiële crisis van 2007-2008. “Nu zijn alle economieën geraakt en zullen er zaken moeten veranderen. Overheden kunnen duurzaamheid bevorderen door bijvoorbeeld de groene infrastructuur opnieuw op te starten”, aldus Lewis.

De energietransitie, de overgang van een energiesysteem dat draait op fossiele energiebronnen naar één dat draait op hernieuwbare energie zoals zon en wind, is daar een goed voorbeeld van. Lewis is goed ingewijd in de energiesector door zijn eerdere functie als analist voor de Duitse energiesector. Vorig jaar publiceerde hij het rapport ‘Wells, Wires and Wheels’, dat veel stof deed opwaaien. De voornaamste reden daarvoor was zijn voorspelling dat grote oliemaatschappijen niet langer om hernieuwbare energie heen kunnen vanwege de grotere efficiëntie van elektrische auto’s t.o.v. auto’s met een verbrandingsmotor. Om competitief te blijven met hernieuwbare energie op het gebied van brandstof voor wegtransport schatte Lewis in dat de olieprijs tot onder de 20 dollar zou moeten dalen.

Lewis erkent wel dat er nog een belangrijk probleem, dat van de energieopslag, moet worden opgelost. Immers wind- en zonne-energie zijn periodiek en dus niet altijd beschikbaar wanneer nodig. Maar hij is optimistisch en verwacht binnen tien jaar oplossingen voor energieopslag op elk niveau, van huishouden tot grootbedrijf. De voornaamste reden voor dat optimisme is de combinatie van stimulerend overheidsbeleid en bedrijven die daarop inspelen. Met lagere kosten en ambitieuzere overheidsdoelen als gevolg. En een vliegwiel als dat proces zich een aantal keren herhaalt. “Bovendien oefenen de proactieve rol van investeerders en de samenleving als geheel meer druk uit op regeringen om de uitfasering van fossiele brandstoffen te versnellen. Dus ik zie de krachten die het afgelopen decennium de prijs van hernieuwbare energie naar beneden hebben gebracht dat in het komende decennium doen met de prijs van energieopslag.”

Dat wil niet zeggen dat de energietransitie een gelopen race is en dat stimulering van overheidswege helemaal niet meer nodig is. “Bij de lage prijzen van hernieuwbare energie is het logisch om nu energieopslag te subsidiëren en die van fossiele brandstoffen af te bouwen”. Waar subsidies over het algemeen worden geassocieerd met hernieuwbare energie stelt Lewis dat de subsidiëring van fossiele brandstoffen juist veel groter is dan menigeen denkt. “Met name de kosten van zogenaamde ‘externaliteiten’ zoals de impact op het milieu of volksgezondheid zijn gigantisch. Dat zijn geen directe kosten die verwerkt zijn in de prijzen maar indirecte kosten die door de overheden moeten worden opgehoest. Het IMF (International Monetary Fund) schat deze kosten over 2017 in een recent rapport  op ruim 4 miljard dollar.

Op het moment van schrijven van dit artikel (medio april 2020) heeft de OPEC een productiebeperking aangekondigd om de olieprijs te ondersteunen. Mark Lewis wordt regelmatig de vraag gesteld naar de impact van een lage olieprijs op de energietransitie. Hij vindt die vraag steeds eenvoudiger te beantwoorden. “De huidige olieprijsdaling maakt rechtvaardiging van investeringen in nieuwe olieprojecten steeds lastiger. Sterker nog: de daling zou juist een incentive moeten zijn om te investeren in hernieuwbare energie. Reken maar na. Al gedane investeringen in projecten gaan voor hun winstgevendheid uit van een olieprijs van minstens USD 60 per vat. Ik zeg niet dat we dat nooit meer gaan halen maar ik zie het aan de andere kant ook niet op korte termijn gebeuren, zeker niet met een inzakkende vraag als gevolg van de Coronacrisis. En voor toekomstige projecten is het nog maar de vraag of de olieprijs hoog genoeg wordt om de investeringen terug te verdienen. Het verschil met investeringen in hernieuwbare energie is dat deze opbrengsten voor langere tijd stabiel zijn omdat -in tegenstelling tot olieprijzen- verkoopprijzen van elektriciteit voor langere tijd vastgelegd kunnen worden, tot wel 25 jaar.” 

Lewis denkt dat de huidige crisis de case voor een duurzamere samenleving kan ondersteunen. “Beleggers kunnen druk uitoefenen op bedrijven en overheden om dit als een kans te zien om bijvoorbeeld de energietransitie te versnellen. En daarmee het halen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs een stuk dichterbij te brengen”

 

Share Button