De energietransitie vergt fikse investeringen. Dat blijkt uit een rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in samenwerking met BNG Bank en het Nederlandse Investerings Agentschap (NIA). Een deel van die investeringen is gelukkig al goed financierbaar. Voor non-mainstream investeringen (voor innovatieve oplossingen met iets meer risico) ligt er nog een grote uitdaging. Hiervoor is onlangs een nieuwe financieringsfaciliteit gelanceerd.
Als Nederland een adequate bijdrage wil leveren aan het Klimaatakkoord van Parijs, is 80 tot 95% CO2-reductie nodig. Daarom onderscheidt het PBL drie scenario’s: een basispad, een reductiescenario van 80% en een reductiescenario van 95%. Aan elk scenario hangt een prijskaartje. Aan de hand van vraag en aanbod van technologieën, olie, gas en de importprijs van elektriciteit is de meerprijs berekend van de reductiescenario’s. Bovenop de investeringsomvang van 300 miljard euro voor het basispad moet Nederland voor de periode 2020-2040 dan rekenen op extra investeringen van respectievelijk 200 of 300 miljard euro.
In een bijeenkomst bij de SER (verantwoordelijk voor de borging van het Energieakkoord voor duurzame groei) bogen specialisten van PBL, BNG Bank en het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) zich over de financierbaarheid van deze extra investeringen. Het PBL publiceerde de resultaten van al het denkwerk in het rapport Investeringen energietransitie en financierbaarheid – Uitdagingen met betrekking tot investeringen 2020-2040. Het werkdocument wil richting geven aan het inrichten van een goed investeringsklimaat en bijbehorende financieringsagenda voor de energietransitie.
Mainstream of (nog) niet?
Investeringen in bijvoorbeeld zonnepanelen en windparken kennen inmiddels beperkte risico’s. Er is sprake van massaproductie en standaardisatie. Ze worden tot de mainstream investeringen gerekend en veel partijen zijn bereid tot de financiering daarvan.
Voor non-mainstream investeringen ligt dat lastiger. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om veelbelovende technieken als geothermie waarmee steeds meer ervaring wordt opgedaan. Of om projecten met initieel hoge kosten zoals nul-op-de-meter-renovaties van onroerend goed (woningen, scholen, etc.) en projecten met nieuwe rechtsvormen zoals energiecoöperaties. Dit kunnen we niet links laten liggen, want op het totaal van de benodigde investeringen is meer dan de helft (55%) nog non-mainstream. Juist daar ligt dus de financieringsuitdaging.
De reden voor de lastige financiering van non-mainstream investeringen ligt in externe en interne factoren. Onzekerheid over het langetermijnbeleid van overheden en niet meer passende regelgeving leidt tot aarzelingen. Technische innovaties zijn niet altijd aantrekkelijk voor financiers die zekerheid zoeken. Het kleine schaalniveau van sommige projecten leidt ertoe dat de kosten niet opwegen tegen de risico’s of het mogelijk rendement.
Dergelijke problemen zijn niet louter op te lossen met nieuwe financierings-constructies. Daarom stelt het rapport dat er ook aandacht moet zijn voor pre-financieringsoplossingen: knelpunten bij de energietransitie die te maken hebben met coördinatie en regie en die leiden tot draagvlak. Maar ook beperking van de risico’s door standaardisering en bundeling van projecten. De financieringsuitdaging voor de komende transitiefase zit in het vinden van passende oplossingen in zowel de pre-financieringsfase als de financieringsfase zelf.
Gebouwde omgeving
De totale energietransitie vindt plaats binnen verschillende domeinen, zoals gebouwde omgeving, industrie, transport en warmtenetten. De voorziene investeringen in de gebouwde omgeving zijn veruit het grootst: voor de periode 2020-2040 gaat het om 12 tot 14 miljard euro per jaar. En juist in dit domein is het aandeel non-mainstream investeringen enorm: 60 tot 70%. Naast pre-financieringsoplossingen om te komen tot kostenreductie en participatie ligt hier een belangrijke rol voor financiers. Bijvoorbeeld met experimenten voor standaardisering en bundeling om te komen tot de gewenste schaalgrootte. En met producten die lokale gebruikers kunnen ontzorgen.
Vrijwel alle gemeenten werken op dit moment routekaarten uit om te komen tot energieneutraliteit in de periode 2030–2050. Deze bestaan uit een mix van energiebesparing (isolatie), opwekking van hernieuwbare elektriciteit (zonnepanelen, windmolens) en van hernieuwbare warmte (warmtenetten, wko- en all-electric-systemen). Je kunt dus aan verschillende knoppen draaien om de gewenste resultaten te bereiken. Hernieuwbare elektriciteit is momenteel (dankzij beleidsmaatregelen zoals SDE+, saldering en postcoderoos) goed financierbaar. Voor de besparingsopgave liggen de knelpunten niet zozeer bij financiering als wel bij ontzorging van de gebouweigenaren en fasering van maatregelen.
Hernieuwbare warmtevoorziening
De grootste financieringsuitdaging in de gebouwde omgeving ligt in de hernieuwbare warmtevoorziening. Dat komt door de vele oplossingsrichtingen en testcases. Er is vooralsnog weinig focus en centrale regie waardoor keuzes voor de meest efficiënte oplossing op gebiedsniveau uit blijven.
Zonder sturing en collectivisering van de financiering en bekostiging van warmteleidingen (als onderdeel van een warmtenet) is het moeilijk om financierbare business cases te ontwikkelen en een pool van ervaren ondernemers in hernieuwbare warmte op te bouwen. Worden die stappen wel gezet, dan wordt hernieuwbare warmtevoorziening eenvoudiger financierbaar. Dan is ook dit onderdeel van de energietransitieopgave te beschouwen als mainstream.
Caspar Boendermaker (specialist Business Development & Duurzaamheid BNG Bank & Senior Advisor at Nederlandse Investerings Instelling (NIA) )